Herman de Man huis

Beschrijving

Salomon Herman (Sal) Hamburger werd geboren op 11 juli1898 in Woerden, Rijnstraat 24. Hij was de jongste in een gezin met drie kinderen. Later was hij een Nederlands schrijver met pseudoniem "Herman de Man" van voornamelijk literaire streekromans die zich hoofdzakelijk afspeelden in de Lopikerwaard en Krimpenerwaard.

De familie Hamburger huurde het huis (1906-1910) op de hoek van het dorpsplein in Benschop. In dit voorhuis, eigendom van Cornelis Pieter Beijen, was ook een textielwinkel. Vader Hamburger ging daarnaast met garen en band langs huizen en hofsteden.

Hij schreef veel boeken. Veel verhalen in De koets spelen zich af in Benschop. 
Het gezin Hamburger woonde van 1910 t/m 1916 in Oudewater op Leeuweringerstraat 61. Veel plaatsen uit dit stadje komen voor in zijn boeken.

Vanaf 1916 woonde de familie Hamburger aan de Keizerstraat 35-37 in Gouda.
Herman Salomon Hamburger sr. had vanaf 1916 aan het Molenwerf 9 een venduhuis(veilinghuis).


De Man werd bekend door romans en verhalen die zich vrijwel zonder uitzondering afspelen in het Hollandse polderlandschap. Boeren, zwervers, daglonershuisjes, monumentale hoeven(Op reis met Herman de Man, Gé Vaartjes)

 De Man groeide op als het joodse jongetje Sallie Hamburger in de Zuidhollandse polders, temidden van een streng-calvinistische bevolking. Hij schreef verhalen, novellen en romans, waarvan Het wassende water het bekendste boek is.

biografie Gé vaartjes: De Man schreef wekelijks lange brieven over wat hij meemaakte en wat hem beroerde en ze zijn vrijwel allemaal bewaard gebleven. Het is soms prachtige literatuur: ontroerend, ook vermakelijk, maar bovenal onthullend. De meeste brieven zijn zó informatief, zó interessant of zó aangrijpend dat ik ze in eerste instantie vrijwel allemaal integraal zou willen opnemen. Dat kan natuurlijk niet.Het is alsof je van een grote collectie edelstenen negentig procent moet weggooien, domweg omdat je doosje te klein is.(Biografische reanimatie  Over Herman de Man , Gé Vaartjes)

 

Hij wil hier graag gewennen in 't vruchtbare Willeskop. Zijn land is best en ruigtvrij. Van witbol, puinen, herik en heremoes is het goeddeels gespaard gebleven, door onafgebroken trouwe bewerking. De laatste gezegger, die daar nu in Linschoten renteniert, kan daarop trotsch gaan. Gieljan mag danig graag over dat land loopen in den avond. Het uitzicht gelijkt hier bijzonder 't Hoenkoopsche, al is het boomloozer en daarom wijder.

Het land paalt aan Blokland, een achterafsch buurtschap, en dan wijder aan 't Benschopsche. Vooral tegen de Benschopsche wetering aan, daar liggen beste koppen rivierklei. Daar gaat hij graag met de buks naar toe. Minder wel om te jagen, dan om er te zwerven over de rijkbegroeide landscheidingen, alwaar hij zich droomerig verbeelden kan, in verre vreemde landen te zijn, omdat het er zoo welig is en zoo onwezenlijk wijd van de bewoonde buurten. Want ook in Willeskop kan hij dat wilde dromen naar geluk niet afschudden.

Zoolang het vlakke land nog wintersch is, valt daar menig noorsch eendenboutje te schieten. Maar bij 't wilde opengaan van een nieuw bloeijaar, als alle gewas met ontembaren wil en wellust uit den grond geborsten komt, dan wordt het op die kaaien zoo liefelijk en stil. 
 

En 't Lekijs was nog niet begaanbaar, want daar op de scheiding der rivieren komen tochtwakken voor. Toen zaten ze vast als rotten in een knip en dat duurde twee dagen. De radio heit het wel omgeroepen, maar achter in Cabauw zijn de lui te zuinig en nieverans hebben ze 't vernomen.

geiten:

Ik ken alle buurten uit dit gewest, en ik ken ze goed. Van al die buurten houd ik op zekere manier, van de ene wat meer, de andere wat minder. Het land van van stinkend rijke boeren aan de ene kant, en aan de andere kant arm daggelderstuig zonder land en voer, waar de kinderen zere hoofden krijgen vanwege 't etensgebrek in de winter.

op dien Tiendeweg tusschen Benschopen Blokland met den lagen wand van boomengroen, begrenzend de hooilanden der Benschopsche boeren . Wat is het hier goed. De zon boven het rijpende gras, het hooiland vervend tot een weelderige veelkleurigheid, de warme zon boven zijn hoofd en nek en haren; heerlijk die zon.... heerlijk die groeikracht in het hakhout, waar alderhand ruigt uit de warme aarde woekert. De slooten staan vol trotsche blommen, die fel groeikrachtig uit de darie omhoog zijn gestooten. En ook in die slooten stroelt het driftige duizendvoudige leven. Visschen en zwarte torren, watervlooien, juffers, salamanders met hun gespikkelde buiken, 't een vreet het ander.... maar 't leeft, het leeft woest. 

de knechten uit Koolwijk met hun puntschouwen langsvaren, waarop de blauwe en de geelkoperen melkbussen stonden in rijen.
Hun brood was erg lekker, en door Vrouw Verlouw zelf gebakken in den roodsteenen oven. Als daar knapperende witte suiker op gestrooid werd smaakte het, om nooit weer te vergeten. Er was ook witte meikaas met groote gaten er in, die geurde naar nat jong gras en smaakte met een hiernamaals-smaakje. En dan kwam een eitje na en nog een eitje na, pas gebrocht door de koekoeksveer; dan een bordje pap en wat bessen en aardbeien om de koele pap mee te kleuren... heerejeetje, Liesje heugde zich niet, ooit zóóveel en zóó lekker gegeten te hebben.
Over het land aan haar voeten verstomde gaandeweg het geluid van zeisen en bolderende wagens. Het aanhoudende trieste bassen van een hond dook op, toen de stilte aan kwam doffen en enkel het ritselliedje van de peppels 
waar 't zomers barmenschelijk heet was en 's winters kraakte.

Ze kijkt er ook haar oude man op aan. Mooi is hij niet, maar kromgegroeid van spaai en dariebeugel. Z'n fleur heeft hij afgegeven aan de boer, voor acht gulden per week, 's winters nog wel eens zeven. Het is een weekloon dat genoemd mag worden, maar wel veel vordert de boer ervoor. 

Er is een kooihuis van 't Benschopper boveneind. Men werd daar gelukkig als er bout juist op 't kooiwater was neergestreken. Men wist al goed, hoe hij z'n menschengeur maskeeren moest. En aansluipen naar de pijpen, 't eindnet strijken, het hondje bevelen, Als een volleerd kooiker. Als bout weg is, wordt het teenhout in de pijpen te weeken gelegd, na den teenschiltijd moet er in de akkerkampen gewerkt worden en dan wordt ook het gras rijp en gaat verder met hooien. Na den hooitijd moet hij vroege aarpels rooien en is dat voorbij dan worden de netten en het gaaswerk, de matten, hoepels en eendennesten nagezien. Altijd is er wat te vernieuwen, want ongemerkt is 't ieder jaar weer kooitijd. Als de jongens die rond het dorp wonen de vliegers oplaten, vallen op het kooiwiel ook de eerste eendenvluchten neer, dat gaat altijd samen. En dan is er veel werk in de kooi, bekant dag en nacht.

Als wekenlang de zomerzon uit helderen hemel schijnt en ineens is er 's morgens geen pralend licht meer over de groene polderlanden, maar zoo'n weeë benauwenis van dampen waar stank in hangt, dan denkt hij altijd aan waschdag. Aan den overkant van de wetering staat een kerkpopulier, een slanke hemelwaarts-gerezene donkere boom zonder gebreken hoegenaamd. Gaaf is de takkentooi van dien kerkeboom verdeeld, vormend een getorste zuil. 't Is de mooiste boom van Benschop,

schat hij. Maar als er damp hangt over de polders, ziet hij ook van dien boom nog maar een vormloos schaduwbeeld, een langgerekte wazigheid, zonder kleur of kanten.

Want een ieder is in zijn omgeving, en alles wat daar aan- en toebehoort, het naast. De boer ruikt graag mest en gier, want mest en gier brengen in de grond het vertier. En de winste, waar 't al om is begonnen.

negentien jaar, arm en niet te vet gevoed. Kind geweest in een daggeldershuis, een wrakkerig huis en veel te klein voor hun veertien kinderen in leven, waar hij de oudste van is. Een vader die krom is getrokken van 't aardwerk en zwijgt. Vader, die uitzuinigend, zijn pijp niet eer stopt, tot hij 't vuur voelt branden op z'n tong. En moeder, die maar met enkele guldens in de week, allen heeft moeten van eten voorzien; maar niet te vragen, wat voor eten dat soms was.

Aarpels waren er doorgaans wel genoeg, die teelden ze zelf. Maar dat zet zo niet aan, alleen dan voor een hangbuik. En nu de laatste jaren, verdienen er drie van de veertien een grijpstuiver mee. Op hem volgen twee zusjes, die dienen in Termeij, voor de kost, voor kleer en nog wat geld voor moeders. Maar hij ligt nog thuis en draagt alle verdienste netjes af, 

De barre winter van de jaren negentig:

"Ebbend en dor is het leven geworden voor de bewoners der afgelegen buurten; zij echter kennen de getijden en zijn paraat in hun afweer der verveling. Wat geeft een winter al niet te doen in huis en stalling waar geen vakman aan te pas hoeft te komen. Netten boeten, fuiken dichten, horden breien, de wagenassen smeren, verven en kwasten hier en daar. En dan is er nog de zorg voor 't zaad- en pootgoed, den mest, het zomergerief en het onderhoud van heel 't opgaand gedoente. En vraagt de verzorging van het vee op stal, van 't voer op zolder en den eigen oogst geen werk in overvloed? Welzeker, een landman heeft altijd zijn werk. Dat is geweten van ouds". 
 

"En ook in de hofsteden moest veel winterwerk ongedaan blijven. Zoo was het achtvoets hoephout veel te wrang geworden om er horden uit te breien. En toen dan ook 't klein knutselwerk in hoeve en stal schoon op en geleden was, bleef er voor een daggelder zoowaar geen droog sneê brood meer te verdienen". 

"

Allen dag, als de werklooze daggelders der koepolders uitzagen over de sneeuwlanden zonder einde, vonden ze er ander dood gedierte, dat door de felheid van dees ongewone koude was neêrgeslagen. En ze zeiden tegen heurlui vrouwen: ‘mensch, mensch, zoo gaat het ook ònze beurt worden, want zùlke kou kunnen we ten ende toch niet keeren uit den huis.’

"Ja, want wat was er eigenlijk aan stook voorhanden, in die kleine werkerskotten? Lochte wilgenbast en dat is maar flodderig voer voor de open vuurplaat. En daarom hokten ze maar allemaal bijeen in de keuken, waar ze ook sliepen tegaâr, om maar geen warmte verloren te laten gaan. En overdag sloegen de angstige wijven de molton slaapdekens om de kinderen; de kinderen rilden. Ze kregen geen vettigheid genoeg en hun kleêr was toch zeker niet berekend op een winter, gelijk deze. En men weet het: ouwe kleêr, kouwe kleêr!".

Ach...... het was maar donker in die huizen gesteld. Die huizen, ja wat voor huizen zijn dat? Metertje bij metertje opgeteld, is 't nòg niet veel. Lage muren, eensteens muren veelal, waar de nijdige oostenwind door blaast en een warm rieten dak erop, warm zoolang het riet nog niet vergaan en is. Schuilplaatsen tegen de elementen, jazeker, dat zijn het, maar heel niet gebouwd op wintertjes van dees aard.

 

 

"Luister maid. Vróeger? Toen tikte ik met een stok de pruimen bij de buren uit de boom. Ze hongen boven een moddersloat. Ik veegde ze een bietjie af en vrat ze op. Tóen hadden de mense weerstand. Dat getrut van tegenwoordig. Een pillegie zus, een pillegie zo..."

 daggelder heel alleen, een ouwe knoestige landwerker, wiens rug bochtig staat naar de spaai. Zijn vrouw is dood, zijn keinderen zijn heen en hij bleef in armoei alleen. Maar hij vraagt niet veel. De vrouwen uit het Nieuwpoortsche besjeshuis leven, naar verluidt, van negentien centen per dag; nou, dan kan die ouwe daggelder wis en drie met zeventien cent en wellicht met minder toe. Want hij leeft van knolraabiën die hij eigens teelt en van visch, die hij eigens vangt. Gelijk een eremiet uit de oudheid; men geloove het of niet. Maar waar is het. Want alom wordt het beweerd, door mannen die van geld vergaren en geld uitgeven goede weet hebben. Dat krom end mensch komt bij den Houten Gert en zegt hongerig: ‘Baas Gert, jij heit een otter gevild, mag ik den bout?’

‘Wat mot jij doen met den bout? Toch geen soep van koken?’ vraagt de Houten Gert grimmig.

Een mensch alleen uit het achterland die weinig spreekt, die alleen nog maar vechten kan tegen de ongunst der elementen, die bijna het spreken verleerd is, omdat er geen geburen voorhanden zijn, is zèker het liegen verleerd. En hij zegt trouwhartig, van zijn grootvader bij leven vernomen te hebben - en die woonde nabij Gorcum aan de breede Waal - dat otterbout smakelijk is en eetbaar. En in zes jaren heeft die tootelaar geen vleesch meer geproefd, sedert het konijnenstrikken hem te hooge boeten heeft gekost. Om nog maar te zwijgen van het zwaar pak slaag, hem verstrekt door den Frieschen koddebeier van Mijnheer de Baron. De Heeren van den Gerechte straffen de stroopers zwaar

Het is een instelling van ouds, dat aan de rechterzijde van de Lopiker wetering gaande van Schoonhoven naar IJsselstein het arme volk woont. En dat laat zich goed verklaren. De Lopiker wetering, voormaals de Lobeke geheeten, gaat gelijk op met den Lekstroom, meest niet meer dan vierhonderd meter er achter, ja hier en daar nog minder. Daar liggen dan ook maar ondiepe strooken bouwgrond tusschen de twee rivieren. Maar aan de overzijde van de wetering steken de landerijen tot achter de Polsbroeksche en Benschopsche kaai een half uur gaans diep. Daar hebben de grasboeren de ruimte voor maai- en weiland, aan deze zijde liggen dan ook de lage breede hoeven, die zoo oud zijn als de polder oud is. En dat gaat verder terug dan menschenheugenis en menschen-navertellen, want toen de Dijk nog in beheer was van de Kerk van Utrecht, toen waren deze polders al leeggemalen door een getrapte windbemaling op Lopik, Willeskop en de Vlist". 

"Het is een instelling van ouds, dat aan de rechterzijde van de Lopiker wetering gaande van Schoonhoven naar IJsselstein het arme volk woont. En dat laat zich goed verklaren. De Lopiker wetering, voormaals de Lobeke geheeten, gaat gelijk op met den Lekstroom, meest niet meer dan vierhonderd meter er achter, ja hier en daar nog minder. Daar liggen dan ook maar ondiepe strooken bouwgrond tusschen de twee rivieren. Maar aan de overzijde van de wetering steken de landerijen tot achter de Polsbroeksche en Benschopsche kaai een half uur gaans diep. Daar hebben de grasboeren de ruimte voor maai- en weiland, aan deze zijde liggen dan ook de lage breede hoeven, die zoo oud zijn als de polder oud is. En dat gaat verder terug dan menschenheugenis en menschen-navertellen, want toen de Dijk nog in beheer was van de Kerk van Utrecht, toen waren deze polders al leeggemalen door een getrapte windbemaling op Lopik, Willeskop en de Vlist. De armoe aan den eenen kant - daggelders en griendwerkers, rietsnijers, biezenbinders en klein ambachtsvolk - rijkdom van zware ingeërfde boeren aan de overzijde, dat geeft aan dit drie uren gaans gerekte buurtschap, waarin maar twee petiterige dorpskommen liggen, een gansch eigene gesteltenis".

"Kou, kou, overal kou, overal onherbergzame kilte". 
 

"Al het ongediert' in den grond is in den jare negentig vervroren, tot de das in zijn hol. Er waren geen muishondjes meer overig, geen kruipend ongediert', geen fretten en wezeltjes. Alles wat kwartier zoekt en beschutting in de warme aarde of in holle boomen, werd de levenskansen afgesneden. Want twee meter diep was de hal den grond ingevreten. Maar het ongedierte òp de aarde heeft voortgeteeld tot vandaag aan den dag, want hoe langer dat vriezen uit alle hemelstreken geduurd heeft, des te meer nam het ongeregelde leven toe".

"

Daarmee kortte noch keerde het ontij. De maanden vergingen, 't wier Kerstmis, 't wier Nieuwjaar, de maand van Januari ging in eendere gestrengheid voorbij en de honger kwam tot aan de lippen. Wachten moeder - was het berustend parool der manmenschen: aan alles komt een eind; zóó bitter, zóó desolaat, zal 't niet blijven. Wachten moeder......

En ja, rond het einde van Januari kwam er uitkomst. Het was die maand zelfs te koud geweest om de knooten langs de waterloopen, al naar de gewoonte is omstreeks dien tijd, te hakken en om takken te zagen van het hoog geboomte".

"De Pauwen en Lekkerkerkers en Griffioens hebben veel geld en àl het land. Al wat, maatschappelijk of godsdienstig, opstaat tegen dit wis gezag, moet verdorren. Al het vreemde, dat binnendringen wil, verarmt. Daar heerschen de machtige boeren, een erfelijke dynastie. In de burgerlijke besturen, de kerkeraden en polderstoelen gelden van oudsher die namen. Bolwerken zijn het, van rechtzinnig geloof en landstrouw. Waardig hebben dezen dan ook, door de eeuwen heen, dit gewest bebouwd, bestuurd en beschermd tegen het ongeloof en het water".

NL | | Publiek

Contactgegevens

Statistieken

Op zoek naar routes die hier langs komen?

Nabijgelegen routes
Advertentie

Dingen om te doen in de omgeving Toon alles

Selecteer hieronder één van de populairste activiteiten of verfijn je zoekopdracht.

- RouteYou Selections -

Ontdek de mooiste en meest populaire routes in de buurt, zorgvuldig gebundeld in passende selecties.

Advertentie

Bezienswaardigheden in de buurt Toon alles

Selecteer hieronder één van de populairste categorieën of laat je inspireren door onze selecties.

- RouteYou Selections -

Ontdek de mooiste en meest populaire bezienswaardigheden in de buurt, zorgvuldig gebundeld in passende selecties.

Bestemmingen in de buurt

Advertentie

Plan je route

Met RouteYou kan je eenvoudig zelf aangepaste kaarten maken. Stippel je route uit, voeg waypoints of knooppunten toe, plan bezienswaardigheden en eet- en drinkgelegenheden in en deel alles met je familie en vrienden.

Routeplanner

Routeplanner

Deze bezienswaardigheid op jouw website

<iframe src="https://plugin.routeyou.com/poiviewer/free/?language=nl&amp;params.poi.id=8251678" width="100%" height="600" frameborder="0" allowfullscreen></iframe>


Meer dan 10.100.000 routes


Meer dan 15.000.000 gebruikers


Meer dan 4.500.000 trekpleisters

Adres

Kerkstraat 108

9050 Gentbrugge, België

Volg ons

Download de gratis app

Contact

Marketing en verkoop

sales@routeyou.com

Algemene vragen

info@routeyou.com

© 2006-2025 RouteYou - www.routeyou.com